Ziektewet art. 29 ( tekst 2015)
29
Geen uitkering ziekengeld 1 Behoudens het tweede lid, onderdeel e, en de artikelen 29a , 29b en 29d wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten:
Uitkering ziekengeld 2 Het ziekengeld wordt uitgekeerd over iedere dag van ongeschiktheid tot werken, doch over maximaal vijf dagen per kalenderweek en niet over zaterdagen en zondagen. In de eerste kalenderweek wordt in afwijking van het bepaalde in de eerste zin het ziekengeld uitgekeerd over zaterdag en zondag, doch over maximaal vijf dagen per kalenderweek, indien de zaterdag of zondag aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, met dien verstande dat:
  • 1°. als de zaterdag aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, uitkering van ziekengeld plaatsvindt over de zaterdag;
  • 2°. als de zaterdag en zondag aantoonbaar werkdagen zouden zijn geweest, uitkering van ziekengeld plaatsvindt over de zaterdag en zondag;
  • 3°. als de zondag aantoonbaar een werkdag zou zijn geweest, uitkering van ziekengeld plaatsvindt over de zondag.
Het ziekengeld wordt uitgekeerd aan:
  • a. de verzekerde van wie de arbeidsverhouding op grond van artikel 4 of 5 als dienstbetrekking wordt beschouwd, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
  • b. degene wiens aanspraak berust op artikel 46 , vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
  • c. de verzekerde van wie de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3 , binnen het in het vijfde lid genoemde tijdvak van 104 weken eindigt, vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geėindigd, doch niet eerder dan vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
  • d. de verzekerde die:
    • 1°. op grond van artikel 7, onderdeel a , als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de veertiende week van de ongeschiktheid tot werken of zo veel eerder als de uitkering, bedoeld in dat onderdeel, eindigt op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a, b, d of e, van de Werkloosheidswet;
    • 2°. op grond van artikel 7, onderdeel b , als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;
  • e. de verzekerde die wegens orgaandonatie ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;
  • f. de vrouwelijke verzekerde, overeenkomstig artikel 29a ;
  • g. de werknemer, bedoeld in de artikelen 29b en 29d .
Eerste ziektedag 3 Als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Bij ministeriėle regeling kunnen nadere regels worden gesteld en kunnen dagen waarop niet zou worden gewerkt als werkdag worden aangemerkt. 4 Geen ziekengeld wordt uitgekeerd op en na de dag waarop de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet , bereikt alsmede over de periode waarover de verzekerde een uitkering op grond van artikel 3:7, tweede lid , 3:9 of  3:10, tweede en derde lid van de Wet arbeid en zorg ontvangt. 5 Geen ziekengeld wordt uitgekeerd nadat een tijdvak van 104 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, te rekenen vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken. Voor het bepalen van dit tijdvak worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid , 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. In de gevallen waarin de tweede volzin toepassing vindt, worden gedurende de desbetreffende periode van 104 weken de eerste twee dagen van de ongeschiktheid tot werken, waarover op grond van het tweede lid, onderdelen a, b en c, geen ziekengeld wordt uitgekeerd, slechts eenmaal in aanmerking genomen. 6 Geen ziekengeld wordt uitgekeerd voor zover de verzekerde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, artikel 29a , artikel 29b of artikel 29d , door toepassing van artikel 629, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geen recht heeft op loon dan wel op grond van artikel 76b, tweede lid , geen recht heeft op bezoldiging.
Hoogte ziekengeld 7 Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde. 8 Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, wordt gesteld op het dagloon. 9 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan nadere regels stellen met betrekking tot het tweede lid, onderdeel e. 10 Het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het vijfde lid, wordt verlengd met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogenof artikel 71b, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld. 11 Het tweede lid, onderdeel a, b of c, is niet van toepassing indien onderdeel g van dat lid van toepassing is. 12 Het tweede lid, onderdeel d, is niet van toepassing indien onderdeel e of f van dat lid van toepassing is. 13 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, onder 1°, worden perioden van ongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid , 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.